Evalyne stond aan de rand van een stuk gesteende en staarde omlaag de diepte in. Kalm ademde ze in en uit, terwijl haar vingers onwillekeurig met het stof van haar jas speelde. Het was weer een van die dagen geweest. Haar vader had zijn slechte dagen, en vandaag was een hele erge. Hij had haar geen blik waardig gegund. Normaal kon ze hem wel nog gewoon dingen vragen, waarop ze gewoon antwoord kreeg, maar vandaag had hij geschreeuwd zodra ze 2 woorden had gesproken. Het was niet meer zo erg geweest sinds de eerste maand dat haar moeder was gestorven. Wat was er veranderd, wat had hem opeens zo ver de diepte in getrokken.
Haar ogen sloten zich, terwijl de woorden van haar vaders woorden door haar hoofd galmde. "Ga weg, jij afschuwelijke kwelgeest. Ik kan je kop niet meer zien". Opnieuw een diepe ademhaling. Ze wist dat hij het niet meende, dat het hem gewoon veel pijn deed. Dat hij gewoon nog teveel van haar moeder hield, dat hij haar niet los kon laten. En hoe was dat ook mogelijk, als hij elke dag met een jongere kopie van de vrouw die hij zo miste geconfronteerd werd. Dat was net zoiets als iemand achter een dunne glazen wandje zien, waar je niet doorheen kon. Zo dichtbij, maar zo extreem ver weg.
Langzaam tilde ze haar voet op, bewoog hem in de richting van het niets. Van de plaats waar het gesteente al een tijdje terug naar beneden was gestort.
'Wat als ik naar je toe kom, mama?' fluisterde ze, terwijl ze het beeld van haar moeder probeerde op te roepen. Erg moeilijk was het niet, gewoon een oudere versie van zichzelf.
'Het zou hem misschien uiteindelijk minder pijn doen, om mij niet meer te hoeven zien.' Ze zette haar voet weer langs de andere, alsof ze zich elk moment weer zou kunnen omdraaien. Maar inplaats daarvan schuifelde ze een klein stukje naar voren. Dichter naar het randje van leven en dood.